Dordtse Leerregels par. 13

Dit gevoel en de verzekering van de verkiezing is voor Gods kinderen een oorzaak om zich dagelijks voor God meer te verootmoedigen en de diepte van Gods barmhartigheden te aanbidden. Ook is het voor hen een oorzaak om zichzelf te reinigen en om de Heere, Die hen eerst zo uitnemend heeft liefgehad, van hun kant ook vurig te beminnen.

Door deze leer van de verkiezing en de overdenking daarvan worden zij beslist niet traag in het onderhouden van Gods geboden. Zij worden daardoor niet vleselijk zorgeloos.

Dat zien we wel gebeuren bij hen, die zich lichtvaardig de genade van de verkiezing toe-eigenen, of dat die mensen daar ook luchthartig en lichtzinnig over praten. Zij begeren niet in de wegen van de uitverkorenen te wandelen. Daarin zien wij Gods rechtvaardig oordeel over hen.

 

Als iemand mag weten (aan de vruchten dus) dat hij een uitverkorene is, maakt hem dat nederig en ootmoedig voor God. Dan aanbidt hij God eerbiedig, omdat Hij zo barmhartig is voor hem. Dan wil hij nóg meer tegen de zonde strijden. Dan wil hij de Heere vurig liefhebben, omdat God hem zo liefheeft en altijd heeft liefgehad.

Het gebeurt wel dat iemand zegt, dat hij uitverkoren is, maar hij leeft zorgeloos en zondig. Hij denkt er niet ernstig en biddend over na of hij wel uitverkoren is. Hij wil ook niet echt met zijn hart in alles de Heere dienen en gehoorzamen. Nu, dan heeft hij ook niet de echte vruchten van de verkiezing. En zolang die er niet zijn, kun je niet zeggen dat hij een uitverkorene is.