Paragraaf 13
De wijze van deze werking kunnen de gelovigen in dit leven niet volkomen begrijpen. Maar intussen stellen zij zich daarin gerust, dat zij weten en gevoelen dat zij door deze genade van God met het hart geloven en hun Zaligmaker liefhebben.
Die werking van de Heilige Geest kunnen zelfs de gelovigen niet helemaal begrijpen. Maar zij weten en voelen wel, dat zij door genade met hun hart geloven en Jezus, hun Zaligmaker, liefhebben.
Paragraaf 14
Zo is dan het geloof een gave van God. Niet omdat het aan de vrije wil van de mens door God wordt aangeboden. Nee, het geloof wordt de mens metterdaad meegedeeld. Het wordt hem ingegeven en ingestort. Het is niet zo dat God alleen de macht om te geloven zou geven en daarna zou verwachten dat de mens zijn toestemming geeft of, anders gezegd, het werkelijk geloven van de vrije wil van de mens zou verwachten.
Nee, het geloof is een gave van God, omdat Hij werkt het willen en het werken, ja, alles werkt in allen. Zo brengt Hij in de mens deze beide dingen teweeg: de wil om te geloven en het geloof zelf.
Het geloof wordt dus door God gegeven in het hart. Het is een gave van God. Het wordt dus niet alleen door God aangeboden, maar ook werkelijk gegeven. Het wordt in het hart als het ware ingestort.
Is het nu dus zo, dat God de macht geeft om te geloven en dat die mens zelf maar moet weten of hij werkelijk wil geloven of niet? Wacht de Heere nu op de toestemming van de mens? Nee, zo is het niet, want wij hebben geen vrije wil meer. God geeft het geloof in het hart, maar ook geeft God de wil om te geloven. Dat is die nieuwe wil!

