Dordtse Leerregels hfd. 5 paragraaf 9 en 10

Paragraaf 9

De gelovigen zelf kunnen verzekerd zijn van de bewaring van de uitverkorenen tot de zaligheid en van de volharding in het geloof van de ware gelovigen. Zij zijn het ook, naar de mate van het geloof, waarmee zij zeker geloven dat zij ware en levende leden van de kerk zijn en altijd blijven zullen, en dat zij vergeving van zonden en het eeuwige leven hebben.

De gelovigen kunnen ervan verzekerd zijn dat zij zalig zullen worden. Zij zullen volharden in het ware geloof. Daardoor geloven zij dat zij levende lidmaten van de kerk van Christus zijn en dat zij vergeving van hun zonden en het eeuwige leven hebben.

Dat geloof is niet bij iedereen even sterk. Er is een sterk en er is een zwak geloof. Daar is verschil in.

 

Paragraaf 10

Vervolgens is het zo dat deze verzekerdheid niet voortspruit uit enige bijzondere openbaring, die zonder of buiten het Woord plaatsheeft. Nee, maar het spruit voort uit het geloof aan de beloften Gods, die Hij in Zijn Woord tot onze troost zeer overvloedig geopenbaard heeft. Ook uit het getuigenis van de Heilige Geest, Die met onze geest getuigd dat wij kinderen en erfgenamen van God zijn (Rom. 8:16).

Ten slotte spruit het ook voort uit de ernstige en heilige oefening van een goed geweten en van goede werken.

Het is deze vaste troost die de uitverkorenen van God in deze wereld hebben, dat zij de overwinning behouden zullen, evenals dit onbedrieglijk pand (waarborg) van de eeuwige heerlijkheid. En als zij deze troost niet hadden, zouden zij de ellendigste van alle mensen zijn.