Dordtse Leerregels Hfd. 3-4 paragraaf 11

Paragraaf 11

Wanneer de Heere Zijn welbehagen in de uitverkorenen uitvoert en aldus de bekering in hen werkt, dan is het zo dat Hij aan hen het Evangelie uiterlijk laat prediken en hun verstand krachtig door de Heilige Geest verlicht. Dat doet Hij, opdat zij dan op de rechte wijze zullen verstaan en onderscheiden de dingen die van de Geest van God zijn.

Maar dat niet alleen. Hij dringt ook in tot de binnenste delen van de mens met de krachtige werking van dezelfde Geest, Die wederbaart.

Hij opent het hart dat gesloten is. Hij maakt week wat hard is. Hij besnijdt wat onbesneden is. In de wil stort Hij goede hoedanigheden in. Hij maakt dat die wil, die dood was, levend wordt, die boos was, goed wordt en die niet wilde, nu metterdaad wil. Die wederspannig was, wordt gehoorzaam. Hij bewerkt en versterkt die wil zo, dat hij als een goede boom vruchten van goede werken kan voortbrengen.

Bij de bekering van de uitverkorenen laat God dus aan hen het Evangelie preken. Daarbij verlicht de Heilige Geest hun verstand. Daardoor gaan zij de dingen van God zien zoals zij werkelijk zijn.

Maar dat niet alleen. De Heilige Geest dringt met kracht door tot het binnenste van die mens, tot zijn hart. Hij opent het hart dat gesloten was. Wat hard (koud en liefdeloos) is, maakt Hij zacht. Er komt liefde tot God en een verlangen naar Hem. In de Bijbel staat: het stenen hart neemt God weg en Hij geeft een vlezen hart!

Hij geeft ook een nieuwe wil. De dode en boze wil wordt levend en goed. Dat betekent: er komt gehoorzaamheid aan God en de tegenstand tegen de Heere wordt opgegeven. Dan wordt er gevraagd: ‘Heere, wat wilt U dat ik doen zal?’

Het is nu als bij een boom: een goede boom brengt goede vruchten voort.