Paragraaf 1
Degenen die God naar Zijn voornemen tot de gemeenschap van Zijn Zoon, onze Heere Jezus Christus, roept en door de Heilige Geest wederbaart, die verlost Hij van de heerschappij en de slavernij van de zonde.
Maar Hij verlost hen in dit leven niet geheel van het vlees en van het lichaam der zonde.
Allen die wedergeboren worden, verlost God uit de heerschappij en de slavernij van de zonde. Maar in dit leven worden zij niet helemaal van de zonde verlost.
Paragraaf 2
Hieruit spruiten de dagelijkse zonden der zwakheid voort. Ook aan de allerbeste werken van de heiligen kleven gebreken.
Dat is voor hen voortdurend een oorzaak om zich voor God te verootmoedigen en hun toevlucht tot de gekruisigde Christus te nemen. Ook om het vlees hoe langer hoe meer door de Geest des gebeds en door heilige oefeningen van godvruchtigheid te doden. Om zo ook naar het eindperk van de volmaaktheid te zuchten, totdat zij van het lichaam des doods ontbonden zullen zijn en met het Lam van God in de hemelen zullen regeren.
Zo komt het dat zij nog iedere dag uit zwakheid zondigen. Aan hun allerbeste werken kleeft nog gebrek. Dat is de oorzaak dat zij zich steeds weer voor God verootmoedigen en naar Christus vluchten, Die voor hun zonden gestorven is. Het is zo nodig dat de zonde meer en meer in hen gedood wordt. Dat gebeurt als zij meer en meer de Heere vrezen en naar Zijn wil leven. Dat kan alleen biddend en door de Heilige Geest.
Zo zuchten en verlangen zij om eens van de zonde helemaal verlost te worden en aan het eind van hun leven in volmaaktheid bij de Heere te mogen zijn in de hemel.