Liturgie D.V. zondag 5 januari

Morgendienst, bediening Heilige Doop 

 

Zingen:            Psalm    27 : 3   

Zingen:            Psalm    38 : 6

Schriftlezing Lukas       2 : 41 – 52 

Zingen (bij binnendragen) ps 105 : 5, (na doop) ps 134 : 3   

Zingen:            Psalm   116 : 1, 7, 8, 9, 10 en 11

Zingen:            Psalm    26 : 8

 

‘Jezus, Zoon van God en Zoon des mensen’. We letten op:

1) Ouderliefde (vs 48b ‘Zie…gezocht’)

2) Vaderliefde (vs 49’)

3) Kinderliefde (vs 51a ‘En…onderdanig’)

 

Vragen voor onze kinderen en jongeren:

1.Weet jij nog van de eerste keer dat je meeging naar de kerk?

2.Waarom moet het voor de Heere Jezus bijzonder zijn geweest om naar de tempel te gaan?

3.Wanneer zijn Jozef en Maria hun Kind kwijt en wat gaan ze doen?

4.Waar vinden ze de Zaligmaker?

5.Wat zegt moeder Maria tegen haar Zoon?

6.Welk bijzonder antwoord geeft de Heere Jezus?

7.Welke liefde blijkt uit dit antwoord?

8.Hebben Jozef en Maria het antwoord begrepen?

9.Wat staat er van de Heere Jezus? Ga jij ook zo met je ouder(s) om?

10.Wat lezen we nog van Maria? Bewaar jij ook weleens ’n stukje van de preek in je hart?

 

Middagdienst, leerdienst Dordtse Leerregels V, 3 en 4 en bevestiging ambtsdragers

 

Zingen:                        Psalm      56 : 4

Zingen:                        Psalm      98 : 2

Schriftlezing:              Psalm    118     

Zingen:                        Psalm     118 : 7, 8 en 9    

Zingen:                        Psalm      46 : 1 en 6 

Toezingen:                  Psalm      84 : 3 

Zingen:                        Psalm    103 : 7

 

‘In zonde vallen’.    

1) zwakheid (3a Ter…werden)

2) getrouwheid (3b Maar…bewaart)

3) waakzaamheid (4)

 

Vragen voor onze kinderen en jongeren:

1.Wat zijn ‘inwonende’ zonden?

2.Welke twee andere dingen noemen onze vaderen waardoor een ‘bekeerde’ niet staande kan blijven?

3.Heb jij ook last van die drie dingen uit vraag 1 en 2? Wat doe je dan?

4.Welk voorbeeld hoor je in de preek en wat is de betekenis?

5.Vier woorden in paragraaf 3 krijgen glans; welke?

6.Waarom worden in de laatste zin van paragraaf 3 drie werkwoorden gebruikt van zaken die God doet?

7.Wie is ‘schuldig’ bij het afwijken van de genade?

8.Welke opdracht krijgen de ware gelovigen?

9.Welke ‘driehoofdige vijand’ noemt paragraaf 4?

10.Kun je de voorbeelden vertellen van kinderen van God die ‘in zonde gevallen zijn’?